Zwart Huis viert dit jaar haar 20ste verjaardag en interviewt een jaar lang kunstenaars die aan de wieg stonden van de galerie in Villa De Beir te Knokke.
We praten met de Antwerpse kunstenaar en schrijver Jan Vanriet (1948) wiens tentoonstelling ‘Heldenleven’ loopt tot en met zaterdag 26 juni.
Ik was erg getroffen door de architectuur, dat prachtige modernistische gebouw van Huib Hoste en de intimiteit die uitging van de kleine ruimtes, kamers die uitnodigden tot het maken ensembles, ideaal voor mijn expositie met schilderijen op een eerder beperkt formaat, suites die thematisch waren verbonden.
Het thema was een keuze uit het Oude en het Nieuwe Testament, oorspronkelijk de opdracht voor een boek. Maar ik had permissie die eeuwenoude ‘verhalen’ te actualiseren, ze over te brengen naar deze tijd. Er zitten referenties in naar de vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog of naar straatgeweld in deze eeuw, betogingen waartegen hardhandig en zelfs brutaal werd opgetreden.
Mijn werk gaat, indien het niet autobiografisch is, over de menselijke conditie, het menselijk tekort, het individu als slachtoffer van duistere krachten, niet zelden ideologieën.
Heldenleven is het portret van mijn jeugd, een klein kleurrijk fresco dat eindigt rond mijn drieëntwintigste, in 1968, de ontmoeting met Simone, de ontdekking van de liefde.
Er is geen vast schema. Intensief schilderen gebeurt hooguit zes uur per dag, altijd overdag, ik ben geen avond-of nachtmens. Schilderen is atelierwerk, tekenen en schrijven gebeuren thuis, in het zolderatelier. Het loopt door elkaar.
Mijn overzichtstentoonstelling Closing Time waarmee ik in 2010 het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen mocht sluiten was een uniek moment. De kans krijgen om te mogen spelen met die geweldige collectie, met het oeuvre van Van Eyck, Rubens, Memlinc, Cranach of Titiaan... die hoogtepunten kunnen combineren met je eigen werk was een enorme ervaring, voor sommigen manifest een teken van hubris. Ook mijn expositie in Moskou, Losing Face, en het hele gebeuren daar omheen, was voor mij indrukwekkend.
Ik weet het niet. Ik heb het gevoel nogal buiten dat actuele kunstgebeuren te staan, ik volg het te weinig.
Het weinige dat kunst kan bieden is ontroering en bijgevolg troost, opmontering, een hart onder de riem. Misschien enig inzicht. Dat is al mooi.
Ik mis enkele verre vrienden en ik mis reizen, mooie, boeiende dingen gaan bekijken of herbekijken. Het gemis heb ik weten te compenseren door behoorlijk intens te werken, en dat stemt gelukkig. De rust van die gedwongen afzondering was bij momenten heilzaam. Maar nu wordt het stilaan genoeg, is er de behoefte om rond te fladderen, me te verrijken en zodoende, who knows, nieuwe ideeën op te doen.
‘Niets menselijks is mij vreemd’ is een passend vers van Terentius.