Fik van Gestel

Rui

05.08.2017 - 01.10.2017

Zeedijk 635 - Knokke
Fik van Gestel, vanuit de natuur voorbij de natuur.

Het Gemeentemuseum van Den Haag herdenkt honderd jaar De Stijl met een overzichtstentoonstelling van Piet Mondriaan. Zijn picturale landschappen aardbeven en barsten uit hun voegen van representatie te zijn. Een boom wordt gefocust, pars pro toto van de natuur. Geen frisse boomstam die zelfverzekerd fier groeit van licht aan de kop tot  water aan de teen. Een treurwilg, gebogen door de dracht van zijn wijsheid, metafoor voor de existentie. Op zoek naar de essentie. Van impressionistische oppervlakkigheid, gevolg van een ‘epidermische revolutie’ in het oog van de mens, zoals Claude Lévi-Strauss dat noemde, gaat die zoektocht naar essentie gestaag in fasen over van te dik in de verf expressief boom-zijn, naar een mogelijke formule van de natuur: gekleurde vakjes in harmonie. Theosoof Mondriaan meent de gevisualiseerde formule van de goddelijkheid ontdekt te hebben. Dit aforisme over de overgang van impressionisme naar expressionisme om te belanden bij de abstracte kunst, geeft de grootste verrassing weer van toen ik de geschiedenis van de moderne kunst leerde kennen: abstractie is niet per se een hersenspinsel uit het verbeeldingsrijke brein van een schilder, ze kan ook gewoon het resultaat zijn van doorgedreven abstrahering van de waarneming. Ze is niet betekenisloos. Haar grote existentiële angst is met decoratie verward te worden. Ook Malevitsch toonde ons niet niets, maar het Niets met zijn suprematistische vlakken die de iconen uit de hoek moesten laten komen. We vergeten vaak dat zijn ‘Zwart Vierkant’ voor het eerst geëxposeerd werd op de plek waar de gelovige Russen hun icoon plachten op te hangen.

Of deze bedenking veel met het oeuvre van Fik van Gestel te maken heeft, weet ik niet. Ook uit verschillen kan men leren. Veel goddelijkheid zit er achter zijn doeken niet verborgen, vermoed ik. Hij is aards en koestert zijn privé-aards paradijsje in Gierle. Verder dan zijn eigen natuurlijke omgeving van de Kempen hoeft hij het niet te zoeken. Hierin gelijkt hij enigszins op Claude Monet en zijn vijver in Giverny. Een mooi plekje op aarde moet volstaan voor een schilder.
Zijn werk ‘De Lilse Bergen’ (2014) toont onmiddellijk waarover zijn thematiek gaat. Over het leven. Waarover zou de kunst ons anders informeren als taak naast de wetenschap, de filosofie of bij gebrek aan deze rationaliteiten, de religie? De kunst zit middenin en wordt door beide theoretische opponenten, weten en geloof, opgeëist als didactisch medium. Maar ze wil meid van geen van beiden zijn. Daarom werd sinds haar moderniteit haar voornaam ‘autonomie’.

Voor Fik van Gestel is het leven een spanning tussen natuur en cultuur. De natuur van de mens is zijn cultuur. Aan de Lilse Bergen, naam van een recreatiegebied in de buurt, hield hij een mooie impressie over naar aanleiding van een speels bezoek met zijn kleinkinderen. De boom is in zijn oeuvre even belangrijk als voor Mondriaan, vandaar mijn voorspelflits voor deze verkennende tekst. Een spar is in het werk van twee meter op twee centraal aanwezig. Deze groenen zijn niet voor niets de overheersende lievelingskleuren van de natuurschilder die Fik is. Niet echt uitgesproken vrolijk, niet geschikt voor het kantoor van de woordvoerder van Groen. Wel wat weemoedig. Groeien, bloeien wordt opgevolgd door bladerval en rotting. Rode lijnen zijn voor het groen gespannen als een spinnenweb. Ze verwijzen echter naar het klimrek op het speelplein. De jeugd die leert klimmen als opdracht van het leven, versus de opa die zich bewust is van de aftakeling. Wording en verwording zijn processen die behoren tot zowel natuur als cultuur.
Zo wordt de titel van de tentoonstelling, ‘Rui’ ook duidelijk. Het ruien bij dieren is het verlies van de haren in de zomer die er in de winter bijgekomen zijn. Die beweging vindt men ook bij bomen. Bladeren komen en gaan. Eigenlijk is het ook een mooie metafoor voor de mens en zijn cultuur.
Fik van Gestel is geen natuurprofeet of een cultuurpessimist maar een schilder. De natuur is slechts een vertrekpunt om te komen tot wat zijn taak is, nl. een wereld maken die leeft door de sterkte van de picturale kwaliteiten. Zet het schilderij op zijn kop en je denkt niet meer aan het onderwerp. Fik durft dit al eens te doen met een werk.  Het schilderkundige primeert op het thema. Dan krijg je een krachtige spanning tussen groene vlekken en vlakken en een genuanceerde rode lijn. Is het niet een van de onverwachte uitspraken -als hij er al andere gedaan heeft- van Wittgenstein in zijn ‘Lectures on aesthetics’, dat een goed schilderij ook ondersteboven sterk moet blijven?
Deze schilderkundig verwerkte referentie aan de plantaardige natuur was reeds begin de jaren tachtig aanwezig toen de naam van Fik opdook bij de Vlaamse vertegenwoordiging van wat nu eens de Nieuwe Wilden genoemd werd, met een link naar Duitse voorbeelden, dan weer Transavantgarde, met een knipoog naar Italië. Nadat de schilders wat te lang op droog zaad gezeten hadden door toedoen van een grotere aandacht voor minder zintuiglijke kunsten, zoals o.a. het conceptuele, kwam er een opgespaarde schildersdrift tot losbarsting. Daar paste Fik van Gestel zeer goed in als een rasechte verfvreter. Hem daarom ‘neo-expressionist’ noemen, houdt geen steek. Vervorming en beklemtoning, de twee principes van expressionismen, zijn niet aan de orde in zijn werk. Bij hem speelt precies het laten verdwijnen, het reduceren tot een spoor, het zoeken naar de werking van gelaagdheden, de subtiele kleurcontrasten die ongepast passen bij elkaar, de transparanties en de vibraties van de lijnvoering, een grafische structuur, een belangrijke rol in zijn werk.
Toch valt in de teksten over Fik geregeld de naam van het schoolvoorbeeld van neo-expressionisme, Philippe Vandenberg. Het is zo dat hij al eens met zijn betreurde vriend bij nacht en ontij tot de gezamenlijke vaststelling  is gekomen dat men in een schilderij moet inkruipen. Door er mee te dialogeren komt men er als een veranderd mens uit. Verder hebben beide oeuvres met elkaar weinig gemeen. Een vleugje natuurmystiek en de bekommernis over de oorzaken van het menselijke leed, openen twee verschillende werelden. Beide zijn weliswaar verbonden met een dubbelzinnige liefde voor de duisternis. Het purperen schilderij ‘Ontij’ (2016) werd overigens geïnspireerd door het merkwaardige boek van de historicus, Roger Ekirch, over de geschiedenis van het duister. Naarmate deze lectuur vorderde, wijzigde ook het schilderij. Fik is overigens sterk geïnteresseerd in de evolutie van de ontstaansfasen van een werk. Hij is niet de man van een doek per dag, maar laat vaak  stadia wat rusten. Het is alsof hij tijd nodig heeft om de geest van zijn wordend werk bij te houden. Beelden gaan enorm snel.
Het zou ons te ver leiden in deze kleine brochure om bij alle werken van de tentoonstelling in het Zwart Huis stil te staan. Het zijn varianten op zijn hoofdthema, de buik van de boom als metafoor voor de mens als het innerlijk tehuis, waar natuur en cultuur komen samen te vloeien.
Alleen nog dit post scriptum: de titels ‘Gustav’ met Romeins cijfer verwijzen naar een ontmoeting van Fik met ongekende werken van Gustav Klimt. Niet die wat protserige vergulde dames in rare standjes, maar wild bebladerde boslandschappen. Schreef Merleau-Ponty niet in ‘L’Oeil et l’Esprit’ dat het schilderij het zichtbare tot de tweede macht verheft? Hier dan tot de vierde.

Willem Elias.
Selectie werken